Artikel

VOC en WIC

door Nic van Lokven, historicus

Op 18 oktober wordt een interview met Nic van Lokven uitgezonden binnen de alternatieve live-stream vanaf 12.00 uur. www.024geschiedenis.nl

De aanleiding is het Valkhofkwartier waar een keur aan restaurants vele ingrediënten uit Oost en West gebruiken. Het interview gaat in op de vele ingrediënten uit oost en west die in de loop van de geschiedenis ons eetpatroon zijn gaan bepalen.

valkhofkwartier

De Vereenigde Oost-Indische Compagnie

In het laatste deel van de 16e eeuw vonden Nederlandse schippers en kooplieden hun weg naar havens over geheel Europa en zagen zich meer en meer in staat om met gevestigde kooplieden waar dan ook te concurreren. Zij waren met name ontevreden over hun afhankelijke positie van Spanje voor het verkrijgen van goederen uit de Nieuwe Wereld en van Portugal voor het bemachtigen van peper en specerijen uit Azië. Daarnaast was Republiek met deze twee landen in een onafhankelijkheidsoorlog verwikkeld (de Tachtigjarige Oorlog).

De Vereenigde Oost-Indische Compagnie was een handelsvereniging, vooral door de bemoeienis van Van Oldenbarnevelt tot stand gekomen door een samensmelting van de elkaar beconcurrerende compagnieën. Het octrooi van handelsmonopolie tussen Kaap de Goede Hoop en de Straat van Magelhães werd in 1602 voor de tijd van 21 jaar verleend en later telkens verlengd. Het bestuur van de VOC lag in handen van de Heren XVII, geselecteerd uit de investeerders. In de landen waarmee door de VOC-handelsbetrekkingen werden aangeknoopt, was de VOC gemachtigd verdragen te sluiten, ambtenaren aan te stellen, forten te bouwen en oorlog te voeren. De VOC kreeg rechten die normaal aan een soevereine staat waren voorbehouden.

Gezag en rendement.

Een centrale leiding ontbrak in de beginjaren. De eerste 20 jaar waren voor de VOC met name belangrijk voor de ontwikkeling van haar organisatie in Azië. De eerste expedities hadden tot doel de Portugezen frontaal aan te vallen en zelfstandig specerijen te kopen in de productiecentra. Dat waren in aanvang de Molukse eilanden om specerijen (in het bijzonder kruidnagel, nootmuskaat, foelie en peper) te verwerven.

De behoefte aan een vaste en veilige zetel voor de centrale leiding werd bevredigd doordat in 1619 Jan Pietersz. Coen Jacatra veroverde en Batavia stichtte. In de jaren die volgden versterkte Coen de greep van de VOC op de kleine, maar strategische specerijeneilanden door een groot deel van de inlandse bevolking zonder pardon te verjagen om zodoende de productie meer effectief te kunnen monopoliseren. Ook drong Coen er bij de Heren XVII op aan om meer schepen, voorraden en personeel te sturen dan voor de handel met de Republiek nodig was, opdat de VOC tot een grote commerciële en logistieke macht over de Aziatische handel kon uitgroeien. In de jaren die volgen sticht de VOC vele handelsposten langs de kusten van India, China en Japan. De VOC wil niet alleen handelen tussen Europa en Azië maar ook tussen de verschillende landen in Azië. Door op meerdere handelsposten spullen te kopen en te verkopen kan de VOC de winst steeds hoger maken. Zo koopt de VOC met zilver uit Europa elk jaar tienduizenden hertenvellen in Siam. Deze worden met enorme winst verkocht aan Japan, die betaalt met goud, zilver en koper. Dit geld gebruikt de VOC dan weer om in India textielproducten te kopen, die ze vervolgens weer verkopen aan de Indonesische eilanden. Daar ruilen ze textiel graag voor specerijen. De VOC neemt die specerijen weer mee naar Amsterdam en krijgt er daar veel geld voor. Peper en specerijen namen in de jaren 1648-1650 in waarde uitgedrukt 68% van het totaal in. De nettowinsten liepen op tot 2 miljoen gulden per jaar. Hoge dividenden werden uitbetaald. In de jaren dertig klom het dividend tot 22% op de oorspronkelijke investeringen in de jaren veertig zelfs tot 30% .

Dit bewijs van winstgevendheid van de Compagnie dreef de prijs van de aandelen op naar 538 punten in 1648. De belegger van het eerste uur (1602) of zijn erfgenaam, die zijn aandelen tot 1650 vasthield behoorde tot de meest fortuinlijke beleggers aller tijden. Rond 1650 overtroffen de cumulatieve dividenden achtmaal de oorspronkelijke investering.

De tegenstrijdigheid van verplichtingen en het uitkeren van te hoge dividenden bezorgden de Compagnie uiteindelijk een grote schuldenlast. Bij het uitbreken van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog in 1780 bleek haar krediet geheel verdwenen. Alleen de tussenkomst van de staat voorkwam een faillissement. Nadat in 1790 een staatscommissie voor de zaken van de VOC was opgericht, werd in 1796 het bestuur vervangen door een Comité voor de zaken van de Oost-Indische handel en bezittingen. Bij de staatsregeling van 1798 werd de Compagnie met haar baten en schulden door de staat overgenomen.

West-Indische Compagnie

Al in 1600 ijverde Willem Usselincx, een koopman van Zuid-Nederlandse afkomst, voor de oprichting van een West-Indische Compagnie. Hij had ervaring in de Atlantische handel en verbond die kennis met een calvinistisch sociale visie om een maatschappij gebaseerd op aandelen aan te prijzen. Die maatschappij zou handeldrijven, de Nederlandse kolonisatie organiseren en met een programma de bekering van de inlanders ondersteunen. Hij wilde de beide, op slavernij en onderdrukking gebouwde Iberische koloniale rijken, vervangen door een Nederlands rijk, dat zou rusten op goede wil en het onweerstaanbare voorbeeld van de christelijke deugden.

In de jaren hiervoor voeren zo’n twintig schepen per jaar naar West-Afrika beladen met koper-, ijzer- en textielwaren, die daar op een reeks van locaties langs de kust geruild werden tegen ivoor, huiden, gom en goud.

Tijdens het twaalfjarig bestand werden door Nederlandse schepen vanuit de Portugese kolonie Brazilië steeds grotere hoeveelheden onbewerkte suiker naar de Republiek vervoerd, wat een snelle toename van het aantal suiker-

Raffinaderijen tot gevolg had: van drie in 1594 naar negentwintig in 1622.

Vanuit de zoutpannen in Venezuela vertrokken tussen 1599 en 1604 niet minder dan 768 Nederlandse schepen. Deze overweldigende Nederlandse aanwezigheid leidde ertoe dat men een heldere kijk kreeg op de zwakke plekken in de Spaanse verdediging van haar monopolie positie.

Kaapvaart.

De West-Indische Compagnie werd na afloop van het 12-jarig bestand opgericht in 1621 en verkreeg het monopolie van alle handel en scheep- en kaapvaart op de westkust van Afrika tussen de Kreeftskeerkring en Kaap de Goede Hoop en voor de gehele Nieuwe Wereld.

In de eerste jaren lukte het de compagnie niet om een duidelijke koers te varen.

Haar eerste militaire ondernemingen in Brazilië en op de Goudkust in Afrika mislukten allebei. De WIC werd wel overeind gehouden door kaapvaart en de oude handel van haar voorgangsters. Van 1622 tot 1636 werden 547 schepen ter waarde van meer dan 6 miljoen veroverd. In 1628 beleefde de WIC het grootste financiële succes uit haar geschiedenis. Admiraal Piet Hein veroverde de Spaanse zilvervloot met een lading van tenminste 11,5 miljoen gulden zilver. Plotseling was er meer dan geld genoeg om de macht van de dominante Iberische koninkrijken te breken. Er werd besloten eerst de Portugese bezittingen in Brazilië aan te vallen. In 1630 slaagde een expeditieleger erin om een groot gedeelte van Brazilië te veroveren op de Portugezen. De nieuwe Nederlandse kolonie in Brazilië werd Nieuw Nederland genoemd maar van een grootschalige Nederlandse kolonisatie was geen sprake.

De Nederlanders waren tijdens hun vijfentwintigjarige heerschappij over de Braziliaanse noordkust een minderheid. De Hollandse Calvinisten waren niet populair onder de Portugese Katholieken. Eén gouverneur wordt tot op de dag van vandaag wel geëerd in Brazilië, namelijk Johan Maurits van Nassau, gouverneur van 1637 tot 1644. Hij zorgde voor een harmonieuze verhouding tussen Katholieken en Protestanten, voor zelfbestuur door middel van gemeenteraden en districtsraden. Ook was hij een mecenas van de kunst en de wetenschap.

In 1641 stond de Compagnie op het toppunt van haar macht. Zij beschikte over Nieuw-Nederland waar de stad Nieuw-Amsterdam (New York) ontstond, delen van Brazilië, gebieden aan de westkust van Afrika, handelsposten in Guyana en op de Antillen, waaronder het in 1634 op Spanje veroverde Curaçao. De WIC had echter voortdurend geldzorgen. In voordelige jaren werden namelijk hoge dividenden uitbetaald, zonder het aanleggen van reserves. Ook kostten de veroveringen kapitalen. Eén der voornaamste bronnen van inkomen, de kaapvaart, ging bovendien in 1641 verloren toen met Portugal een wapenstilstand van voor 10 jaar werd gesloten.

Met name ná 1648 leed de WIC aanzienlijke verliezen. In 1654 kwam het laatste deel van Brazilië (Recife) in Portugese handen en in 1664 kwam Nieuw-Nederland in het bezit van Engeland.

De oorspronkelijke WIC werd aanvankelijk vooral ingezet om de Spanjaarden en Portugezen te bestrijden op zee. De Compagnie stond in haar beginjaren nog afwijzend tegenover de slavenhandel. Toen de WIC koloniën stichtte en gebieden voor plantages veroverde, werd dit anders omdat op dat moment het economisch belang erbij kwam. Er waren mensen nodig om op de plantages te werken en men begon te accepteren dat hiervoor de Afrikaanse bevolking kon worden gebruikt.

Arbeid bleek de zwakke plek in het economische systeem dat in Brazilië was ontwikkeld. De plantages waren afhankelijk van slavenarbeid, waarvan onvoldoende aanvoer was om de productie op te voeren. In de tijd vóór 1621 waren de Nederlandse kooplieden in West-Afrika niet actief geweest in de slavenhandel. Zij hadden zich op goud en ivoor geconcentreerd. De eerste Nederlandse verschepingen van slaven bereikten de Nieuwe Wereld in 1625.

Driehoekshandel.

Zo startte de driehoekshandel van de WIC. Vanuit de Republiek werden producten als textiel en ijzer in de schepen meegenomen naar Afrika om als ruilmiddel te gebruiken. Aangekomen in Afrika werd de lading geruild tegen slaven. Deze slaven werden op de schepen getransporteerd naar het Caribisch gebied. Daar werden ze op veilingen aan de hoogste verkocht om vervolgens te werk te worden gesteld op de plantages of om andere zaken voor hun bazen uit te voeren. De schepen werden daarna weer volgeladen met exotische producten als mais, paprika, tabak, cacaobonen en tomaten, die men in Nederland niet had.

Daarmee was de driehoek compleet

De verovering van Elmina (1637) en Luanda in Angola (1641) op de Portugezen zorgde voor een ommekeer. Tot 1636 had de WIC niet meer dan 2.800 slaven naar de Nieuwe Wereld gebracht. In de daaropvolgende 10 jaar verscheepte zij er 30.000, vrijwel allemaal naar Brazilië.

In de 3 decennia die volgden, toen de WIC in het bezit was van zo’n twintig handelsposten op de Afrikaanse kust, genoot zij de twijfelachtige eer in de slavenhandel de tweede plaats achter Portugal in te nemen. Curaçao kwam op als een van de belangrijkste slavenmarkten voor het West-Indisch gebied.

De WIC, die zich na 1648 voornamelijk beperkte tot slaven- en goudhandel en bestuur van haar overgebleven territoriale bezittingen, stuurde de slaven in plaats van naar Brazilië in het vervolg naar de markt op Curaçao om hen daar aan Engelsen, Fransen en Spanjaarden te verkopen. De vraag naar slaven liep in West-Indië op toen joodse planters Brazilië verlieten om elders nieuwe suikerplantages te beginnen. Sommigen kwamen op de “Wilde Kust” terecht, anderen trokken naar het Engelse Barbados en later ook het Franse Martinique. Onder Nederlandse aanmoediging en met Nederlandse steun ging men op deze Caribische eilanden over van de verbouw van tabak en voedingsgewassen door Europeanen op de verbouw van suikerriet met behulp van slavenarbeid.

De Nederlanders waren weer voornamelijk als handelaren in de weer: als leveranciers van slaven, als aanbieders van in Europa gefabriceerde goederen, en als vervoerders van ruwe suiker naar Europa.

Met ingang van 1 januari 1675 werd de oorspronkelijke Compagnie ontbonden. Op dezelfde datum werd meteen een nieuwe WIC opgericht. De Heren Negentien werden vervangen door een College van Tien.

Deze WIC had in de Republiek het monopolie op de export van slaven. Dat behield de compagnie tot 1738 waarna de slavenhandel de vrije vaart toekwam. In 1792 werd de WIC ontbonden ten gevolge van tegenvallende inkomsten. De staat nam op 1 januari 1792 haar bezittingen en schulden over. Men probeerde nog een derde WIC op te richten, maar dat is niet gelukt.

Alle rechten voorbehouden